Visioenen van Marietta Davis | Hoofdstuk 3 Stad van de Vrede

Marietta Davis Hoofdstuk 3. Een vereenvoudigde vertaling van ‘Scenes beyond the Grave, Trance of Marietta Davis’, gepubliceerd door J. L. Scott.

Eindtijdnieuws.com
18 januari 2025

 

Hoofdstuk 3

Stad van de Vrede

In de verte zag ik een koepel van licht. “Dat,” zei mijn gids, “is de poort, de toegangsweg naar de Stad van Vrede. Daar wordt de manifestatie van je Verlosser zichtbaar gemaakt. Daar verblijven heiligen en engelen. Op harpen van goud en snaarinstrumenten, met onsterfelijke lieren, in alleluia’s, zingen zij het lied van verlossing, het lied van vrede, het lied van eeuwige liefde.”

Toen we dichterbij kwamen, verzamelde zich een groep meer glorieuze begeleiders rond de poort, en een vooraan sprak mijn gids aan in een taal, die ik niet kon verstaan. Een poort van jaspis, bezet met diamanten, ging open. En twee engelachtige wezens naderden en namen mij bij elke hand, en leidden mijn trillende geest naar de binnenste poort, een meer directe toegang tot het paviljoen van licht.

Marietta ontmoet de Verlosser

Toen herinnerde ik me mijn disharmonische toestand; toen kwamen de gedachten aan mijn vroegere zonden, mijn twijfels en opstandige aard in mijn geest op, en voelde ik me totaal onvoorbereid om de heerlijkheid van de samenkomst te verdragen. Mijn geest liet mij in de steek.
Toen droegen de engelen mij in hun armen langs het portaal naar de voeten van een zeer glorieus wezen. Op Zijn hoofd was een kroon van puur licht, en over Zijn schouders hingen gouden lokken! Zijn schoonheid kan nooit worden uitgedrukt!

“Dit, Marietta,” zei een engel, ‘is je Verlosser. Terwijl Hij in een sterfelijk lichaam was, leed Hij voor jou. Voor jou heeft Hij de wijnpers betreden, alleen, buiten de poort waar Hij stierf.” Ontroerd door Zijn goedheid, tederheid en liefde, boog ik, met het gevoel dat ik Hem zou aanbidden als ik het waardig was.

Hij stak Zijn hand uit en tilde me op, met een stem, die mijn ziel vervulde met een onuitsprekelijke verrukking. Hij zei: “Welkom voor een bepaalde tijd, Mijn kind, Mijn dochter, geest van een verloren, ellendig ras. Ga binnen in de poort naar de verlosten.” Toen richtte Hij zich tot de omringende wezens, en vervolgde: “Ontvang deze geest van je metgezel.”
En zie! de aanbiddende gemeente stond op als op de adem van heilige liefde, en verwelkomde mij nederig als een erfgenaam van Zijn genadige gunst.
Met gestemde instrumenten zong het onsterfelijke koor het welkom van de geest:

“Waardig is het Lam dat ons heeft verlost.
Verheft Zijn naam, gij geheiligden, ja, aanbidt Hem,
gij cherubim, die aanbidt in de hemelse hemelen.
Aanbid Hem, want Hij heeft ons verheven.
Wij zullen Zijn naam loven, de naam van onze Allerhoogste God.
We zullen ons neerbuigen en aanbidden aan Zijn voeten.
Wij zullen zingen van Zijn liefdevolle goedheid.
Wuif, o gij bries van onsterfelijke liefde!
Wuif Zijn naam door het universum van aanbiddende wezens.
Want ziet, uit de diepten der ongerechtigheid en uit de dood is onze zuster verheven,
die wij ontvangen uit de handen van onze Prins en Verlosser.
Looft Hem voor eeuwig, alle aanbiddende scharen.
Looft Hem voor eeuwig.”

De muziek van deze zachte en melodieuze uiting, bewoog als de stem van vele wateren, en vulde de hele koepel. En toen het gezang werd afgesloten, weerklonk de echo in de verte, alsof het gedragen werd van golf tot golf op de heilige atmosfeer. Elke maat zwol aan als geluidloze golven over die zee van gedachten; en met hun zacht kabbelende golven leek ik te echoën, te weergalmen.

Ze ontmoet geliefden

Een geest uit het ontelbare gezelschap naderde, en sprak tot mij op een vertrouwde manier, en riep me bij mijn naam. De betovering van de muziek werd verbroken, en ik was zeer aangedaan toen ik me in de omhelzing bevond van iemand, die ik op aarde had liefgehad met de genegenheid van een jonge ziel [baby]. Met bereidwilligheid zonk ik in haar armen, en zij, met de tederheid van een zus, drukte mij tegen haar onsterfelijke vorm, en zei: “Zuster geest, welkom voor een korte tijd in ons huis van vrede.”

“Driemaal welkom,” riepen duizend imiterende stemmen. En zie! om mij heen verzamelden zich degenen die ik liefhad, allemaal zeer verlangend om mij te begroeten, en me te ontvangen in hun vriendelijke omhelzing! Om ons heen in deze ruime kamer verschenen stoelen in de vorm van een amfitheater, die onbeschrijfelijk mooi waren. Hierop rustten we uit. Onder hen waren vele oude en vertrouwde vrienden. Hoewel ik hen kende, was hun verschijning niet zoals die op aarde was, omdat elk van hen een belichaming was van intellect, dat niet verbonden was met de fysieke vorm, waarin ik hen eerder had gekend. Niet in staat of zonder enig middel om een geschikte beschrijving te geven, kan ik slechts een zwakke uiting geven aan mijn opvattingen over hun aard, door te zeggen dat ze allemaal geest waren, allemaal licht, allemaal heerlijkheid, allemaal aanbidding, allemaal uiterst zuivere liefde, allemaal vrede en kalme rust, allemaal verenigd in sublieme inzet, allemaal een uitdrukking van ontvouwende hemelse vreugde.

Vrijuit spraken ze met elkaar, noch gebruikten zij de taal van mensen.
Zij spraken en er was geen hoorbaar geluid. Maar gedachten bewogen met gedachten, en geest was vertrouwd met de gedachten van de geest.
Ideeën, die verband hielden met hun hemelse leven, stroomden van wezen naar wezen. En al snel leerde ik dat er in de hemel geen verborgenheid is, maar eerder harmonie van ziel, harmonie van verlangen, harmonie van spraak, harmonie in de aanzwellende noten van aanbiddende gezangen, harmonie in instructie, harmonie in toenemende gedachten. Harmonie was hun leven, hun liefde, hun manifestatie en opperste genot.

Opnieuw zongen ze met eenstemmig gestemde harpen een lofzang op de naam van hun Maker. Mijn gids spoorde me aan om mij te verenigen in het bezielende lied van verlossing. Ik kon me niet bij hen aansluiten, omdat ik opging in het overdenken en de heerlijkheid van dit langgezochte thuis van rust. Toen ze dat heilige gezang afsloten, raakte mijn gids opnieuw mijn lippen aan met de staf van het licht, en gebood me als metgezel mij te mengen met de leden van deze goddelijke verblijfplaats.

Wezen na wezen drukte op mijn onsterfelijke lippen. Ze leken verlangend te zijn om mij in hun armen te sluiten. Ze streelden me als een pasgeboren ziel, in dankbaarheid opkijkend naar hun Verlosser en hun Heer.

“En is dit de Hemel?” zei mijn geest. “Zijn deze gelukkige zielen degenen, die ooit worstelden in lichamen, gemaakt van het stof van de aarde? Zijn dit onsterfelijke gezichten, stralend van de heerlijkheid van dit aanbeden huis, de geestelijke gezichten van hen, die ik eerder heb gezien in het zorgelijk leven? En wat is er gebeurd met jullie rimpels, het teken van ouderdom, jullie, onsterfelijke geesten?”

Ik heb vaak naar u geluisterd, mijn aardse leraar, worstelend om welk vaag idee of begrip u ook had van onsterfelijk leven. En ik heb vaak gemerkt dat u verdrietig was toen u in uw geest leek te beseffen dat het voor de meeste geesten allemaal een vruchteloze poging was. En dan vroeg ik: kan de hemel zo heerlijk zijn? Is het beeld niet te hooggegrepen? En kan een gewoon mens, als hij die gezegende verblijfplaats bereikt, zich koesteren in de zonnestralen van zo’n opperste verrukking? En kan hij er zeker van zijn dat de hoogste gedachten van de mens niet in de buurt komen van de werkelijkheid en de verrukkingen van deze hemelse scène?

Het eerbetoon van de pelgrim

Toen naderde mij iemand, die ik op aarde had zien buigen, bevend over de pelgrimsstaf. Ik wist dat het een bekende was, iemand van leeftijd en uitgemergelde vorm, wiens grijze hoofd ooit het verhaal vertelde van een leven van ellende.
In onsterfelijke jeugd stond de geest voor mij. Er was geen staf, geen bevend gestel, geen door verdriet getekende wangen, geen hol oog, geen ziekelijke gestalte. Eerder waren licht en gezondheid en kracht zichtbaar.

En de geest zei, “Zie in mij de werkzaamheid van verlossende genade. Dit hart was eens de kooi van onheilige gedachten. Deze handen waren werkzaam in zonde. Deze voeten bewogen zich snel op de neerwaartse weg, die leidde naar verdriet en dood. Mijn sterfelijke vorm, hoewel niet deze vorm, maar die waarin ik leefde, was versleten door verdriet, corrupt en stervend door ziekte. Maar nu, laten allen die naam aanroepen, Immanuel! Door Hem verlost, draag ik gewaden van licht, en besta ik in onsterfelijke jeugd. Dit lied zing ik: ‘O dood, waar is uw angel? En graf, waar is uw overwinning nu? Waardig is het Lam, dat zichzelf opofferde om te verlossen! Waardig – O geef Hem aanbidding, jullie ontelbare wezens, jullie ontelbare menigte! Aanbid Hem, alle intelligenties! Ja, laat de universums Hem aanbidden! Aanbid Hem, want Hij is waardig om gezangen van universele lof te ontvangen!’”
En terwijl hij deze psalm uitsprak, hief de bevolkte uitgestrektheid, zich verenigend, een onmetelijk volume van goddelijke tonen aan.
Toen verscheen er een groep kinderen, die hand in hand rondliepen. En de kinderstemmen zongen: “Loof Hem, want zie! toen Hij op aarde was, zei Hij, ‘Laat de zuigelingen tot Mij komen en verbied hen niet; ja, laat kleine kinderen tot Mij komen en verbied hen niet.’”

Wordt vervolgd, Hoofdstuk 4 De heerlijkheid van het kruis

 

Deel het vrijelijk

Elk gezin, iedereen, zou het moeten kunnen lezen! In elke school en zondagsschool zou het een plaatsje moeten krijgen. Waar het gelezen wordt, kan ongeloof maar weinig invloed hebben. Bijzonder geschikt voor gebruik in gezinnen en op scholen, om de eerste indrukken in de nog jonge geest te vormen. Ik beveel het daarom van harte aan gelovigen en niet-gelovigen aan.

 

Bron:

https://eindtijdnieuws.com/the-visions-of-marietta-davis-presented-in-contemporary-english-pdf/

You may also like