Zij zochten Jezus | Hoofdstuk 7 Het rijk van de duivel

Ieder die in de tijd van de uitstorting van de Heilige Geest in ons midden zou zijn geweest en nauwlettend had toegezien, zou niet aan het bestaan van twee koninkrijken hebben kunnen twijfelen, die voortdurend met elkaar in oorlog zijn.

Zo zeker als het is, dat de Heilige Geest en de engelen hun best doen om mensen het Rijk van het Licht binnen te voeren, zo zeker proberen demonen het werk te verhinderen, doordat de duivel te midden van een schare boze geesten iemand aftrekt naar het rijk der duisternis. Het bestaan van het ene rijk werd ons net zo duidelijk als het bestaan van het andere, en de mens vormt het slagveld.

De Bijbel leert, dat er, ook onder de boze geesten, zowel hogere als lagere machten zijn (Romeinen 8:38), en dat onze strijd niet tegen vlees en bloed is, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten (Efeziërs 6:12). Het Nieuwe Testament leert het bestaan van een rijk der duisternis en de aanwezigheid van demonen.

 

Demonen

Een plaatje van een demon

Een plaatje van een demon. Sommige demonen leken ongeveer hierop en zelfs erger dan dat.

Wij hebben in de voorgaande hoofdstukken verteld, hoe demonen uit iemand werden verdreven, en dat de grootste van deze demonen werd waargenomen, en gezien werd hoe hij hevig vertoornd hij door de kamer liep, en tenslotte de ‘ongewapende’ leraar overweldigde en op de grond wierp. Daarbij zagen twee van onze jongens, hoe de op mensen gelijkende demonen bezit namen van de leraar. Toen de demon door een jongen, die met de Heilige Geest vervuld was, werd uitgedreven, zagen later sommige van de andere jongens, dat hij zich achter in onze tuin verstopte. Deze demon en zijn begeleider, die ongeveer half zo groot was, werden door enkele jongens gezien, die met gesloten ogen baden, en door sommigen die dat met open ogen deden. Maar zij zagen allen tegelijkertijd de demonen in diezelfde gestalte! Daarbij was voor ieder die hen zag het uiterlijk van de demonen hetzelfde.

Wij hadden in ons AduHam-Reddingshuis een jong meisje, wier lichaam het kennelijk toeliet, dat de demonen het bij herhaling in bezit namen.

Het meisje vertelde ons, dat zij reeds, voordat ze bij ons kwam, herhaaldelijk aan aanvallen van bewusteloosheid had geleden. Toen zij een tijdje bij ons was, maakte ze met enkele andere meisjes van ons huis een wandeling even buiten de stad. Op weg naar huis bleef een van de nieuw aangekomen meisjes, dat half blind en wat achterlijk was, achter en verdwaalde. Dat eerstgenoemde meisje ging nu het verdwaalde meisje zoeken. Toen ze bijna thuis waren, zag ze plotseling, enige stappen voor zich uit, drie demonen. Een van hen was groot en slank, en werd door twee anderen vergezeld, die zo groot waren als een jongen van twaalf jaar. Zij waren alle drie donker van uiterlijk, met grote ogen en hele gemene gezichten. De twee kleineren schenen onderdanen te zijn van de grote, en volgden hem.

Het meisje schrok van dat wat ze zag!

De grote demon kwam dichterbij en greep haar hoofd vast, waardoor ze duizelig en half bewusteloos werd, zodat ze de straat niet meer kon herkennen, en door het andere meisje naar huis moest worden gebracht. Toen zij thuis was gekomen, werd ze beter, totdat wij de avondboterham aten. Toen werd ons bericht, dat het meisje weer bewusteloos in haar kamer lag. We vonden haar liggend op de grond en zij ademde alsof ze diep in slaap was, maar wij konden haar niet wakker krijgen.

Nadat wij daar voor haar gebeden hadden, kwamen wij voor het dagelijkse gebedsuur bij elkaar en bleven bidden, tot zij in goede toestand in de gebedskamer kwam.

Zij vertelde, dat het haar toescheen alsof zij met ketenen gebonden was geweest, en door demonen  over een lange duistere weg naar beneden was gesleept, terwijl zij al die tijd in haar hart tot de Heer  had gebeden om haar te bevrijden. Opeens was zij weer tot bewustzijn gekomen en had zij kunnen opstaan. Toen zij was opgestaan van het bed, waarop we haar hadden neergelegd voordat we haar verlieten, zag zij weer die drie demonen in haar kamer. Maar nu was zij niet bang meer, omdat ze wist, dat de Heer haar had bevrijd! Daarom vatte ze moed en beval de demonen ‘in de Naam van de Here Jezus’ de kamer te verlaten! Ze trokken zich maar heel langzaam terug, doch bij elke stap klonk achter hun rug het bevel ‘in de Naam van Jezus’ en verdreef hen tot buiten de grote poort van onze binnenplaats. Zij heeft deze aanvallen niet meer gehad!

Bovennatuurlijke beïnvloeding

Ik heb die twee voorvallen in de kleinste bijzonderheden verteld, omdat het werk van de demonen in beide gevallen zó duidelijk was, dat ieder die dit gezien zou hebben wel zou moeten toegeven, dat hier sprake was van een bovennatuurlijke beïnvloeding. Wij zouden inderdaad nog veel bewijzen kunnen aanvoeren over de werkzaamheid van demonen, waar wij de laatste jaren ooggetuigen van waren, maar laten deze beide zoeven genoemde voorbeelden in dit verband voldoende zijn, want we zouden nog iets willen vertellen over een demonische beïnvloeding, die in samenhang met de uitstorting van de Heilige Geest bij ons plaatsvond.

Toen de eerste bovennatuurlijke uitingen van geestelijke aard zich voordeden, begrepen wij die niet, maar bleven wij bidden en vertrouwden op de Heer.

Wij wilden slechts dan onderbreken, wanneer wij iets zouden waarnemen, wat schadelijk of zondig was. Na acht weken van die wonderbare uitingen van de Heilige Geest waren wij zeer verheugd en dankbaar, dat wij de kinderen zo’n vrijheid hadden gelaten. Wij zagen, hoe wonderbaarlijk en veilig de Heer de kinderen leidde, en dingen, die wij eerst niet begrepen, bleken later deel uit te maken van Gods plan, om ons enkele van de meest wonderbaarlijke en meest verblijdende openbaringen te geven! Onder deze ongewone openbaringen was ook die van het werk van de demonen, zoals de kinderen het zagen. Terwijl enige kinderen hun gelukkigste tijd met de Heilige Geest beleefden, vielen anderen tijdens het gebed in slaap. Degenen, die vervuld waren met de Heilige Geest, konden vaak bij hen die zo met slaap te kampen hadden, demonen zien die hen lastig vielen met slaap. Zij werden gezien als zij door het open raam, en veelal door de deur naar binnen kwamen. Soms zagen de kinderen hen luierend onder de tafel of op een sofa liggen.

Onder de zalving van de Heilige Geest

Degenen die onder de zalving van de Heilige Geest stonden, dreven dan, hoewel zij de ogen gesloten hadden, de demonen eruit in de Naam van Jezus, hen stap voor stap in de gaten houdend, totdat zij door het venster, of door de deur, de kamer verlaten hadden. Dikwijls volgden zij de demonen buiten de kamer, openden een voordeur of een binnendeur in het gebouw, en joegen de demonen van het terrein af. Wanneer er demonen verschenen, werden zij vaak gelijktijdig door verscheidene kinderen gezien.

Enkele kinderen hadden vroeger reeds demonen gezien.

Wij bemerkten, dat zij, ondanks alle onderwijs over de Heer, toch nog bang voor hen waren en het niet waagden om ’s avonds alleen naar hun kamer te gaan. En voordat zij gingen slapen, trokken ze een deken over hun hoofd. Maar door deze openbaringen leerden de kinderen, dat de grootste en wildste demonen machteloos waren tegenover het kleinste kind, dat gedekt was onder het bloed van Jezus, zodat wij voor het eerst een groot aantal Chinese kinderen hadden, die hun angst voor demonen kwijt waren, niet meer bang waren in het donker, en met ongedekt hoofd durfden te gaan slapen!

U zou wellicht kunnen vragen hoe demonen er uitzien.

Men kan ze het beste beschrijven, als men ze vergelijkt met de afgodsbeelden in de Chinese tempels. Volgens de Bijbel, en wat betreft de Chinezen, is godsdienst vaak demonen-aanbidding. De demonische gestalte van de afgodsbeelden heeft men geprobeerd te maken naar het uiterlijk van de demonen, die men gezien had.

De kinderen zagen demonen zo groot als een deur, met spitse kin en hoofden vol wratten.

Er waren er ook, die maar half zo groot waren en er anders uitzagen. Er kwamen kleinere, zestig tot negentig centimeter groot, en hele kleine, slechts zo’n tien centimeter groot, die de grotere demonen volgden.
Voor de grote demonen met uitpuilende ogen en woest uiterlijk moet men bevreesd zijn, want zij hebben macht om te binden en gevangenen naar de hel te slepen.

 

De vorsten en machthebbers in de hemelse gewesten 

De geweldige legers in de lucht, en hun duister samenspel met de demonen op aarde, werd in Adullam door verscheidene getuigen gezien, en zij gaven daarvan de volgende beschrijving:

De legerleiding van de boze zetelt in de middelste hemel.

Hier zijn tronen, van waaruit de engelen van satan hun satanische heerschappij over de aarde voeren. De vorsten der duisternis zien er verschillend uit: sommigen zijn groter van gestalte dan anderen. Ze verschillen in kleding, hebben verschillende kronen, verschillen in gelaatsuitdrukking, in aanleg en in rang en stand. In elk opzicht zien ze er echter satanisch uit en handelen, zoals men dat van de legers van satan kan verwachten.

Deze vorsten in het rijk van satan strijden voortdurend tegen elkaar:

de een neemt de ander kwalijk, dat die boven hem staat; iedereen is afgunstig op iedereen, en allen zijn begerig naar de zetels in de hoogste rang! Zij die een hoge rang bekleden, handhaven hun positie, niet met toestemming van de ondergeschikten, maar door hun eigen grotere macht en wreedheid. Groepen en enkelingen vechten en strijden voortdurend met elkaar.

Allen dragen kronen, die de verschillende klassen en rangen aangeven.

Allen wensen liever daar boven op de tronen te zitten en toezicht uit te oefenen op het werk op aarde,  dan als afgevaardigde naar beneden te komen, met de plicht de demonische machten hier beneden aan te zetten.
Diegenen, die de hoogste rang hebben, zitten op tronen in de middelste hemel, en heersen over ontelbare legers van boze geesten, waaruit voortdurend afgevaardigden naar de aarde worden gezonden, om de bewoners te verleiden tot weerstand tegen de gerechtigheid, en de zwakkere demonische machten op aarde te versterken, en om de zielen van stervende boze mensen te binden en in de hel te slepen.
Hoewel deze boze engelen in de hoogste hemelen tot aan de poorten van het nieuwe Jeruzalem vliegen, en ook neerdalen naar de aarde, en rondvliegen in de lucht, ligt het centrum, waar ze zich in ontelbare menigten verzamelen, in de middelste hemel, waar zich de zetel van hun macht bevindt. Hier vliegen legers boze geesten van elke grootte heen en weer en bewegen zich daar vrijelijk. De boze engelen, die een hoge rang hebben, zijn omgeven met een soort lichtglans, zoals bij de heiligen.

In zeker opzicht lijken ze allemaal op elkaar:

allen hebben vleugels, allen hebben kronen, allen behoren ze in de middelste hemel. Slechts van tijd tot tijd gaan ze als afgevaardigde naar de aarde. Wanneer ze hun boze opdracht vervuld hebben, keren ze weer naar de middelste hemel terug.

De menigte boze geesten op aarde verschillen zeer van de engelen van satan.

Zij die zich op aarde bevinden, hebben geen vleugels. Zij kunnen zich snel verplaatsen en lopen; ze bewegen zich vrijelijk, en zo te zien raken zij de aarde niet aan. Zij variëren in grootte van zo’n tien centimeter tot drie meter. Ze gaan zeer bont gekleed, versierd met vele tressen, en met eigenaardige mutsen van verschillende vormen en kleuren; andere geesten daarentegen dragen lompen of vuile kleren.

Sommige van deze demonen op aarde hebben zeer weinig macht, en vormen een tamelijk onschuldige groep.

Anderen daarentegen zijn groot en wild en hebben grote macht. Ze werken de arbeid tegen van de rechtvaardige mensen en van hemelse engelen, die tot de mensen zijn gezonden. In een van zo’n strijd met een engel verzamelden zich de aardse demonen van hoge rang rondom de engel, gesteund door lagere demonen, en probeerden hem met knuppels, zwaarden en andere wapens te slaan. Maar door geloof, en door de Heer te loven en te prijzen, weerstond die engel de aanval, zodat geen slag hem trof, en ook kon geen vijandelijke hand hem aanraken! Op enige afstand stonden demonen, die minder macht hadden en naar de strijd keken. En toen ze zagen, dat hun soortgenoten geen succes hadden, baden zij tot de hemelse machten der duisternis, of die voor een versterking van engelen wilden zorgen. Als antwoord op dat gebed werd een afdeling van tien engelen gezonden. Toen die de aarde naderden, klapten de lagere demonen bij wijze van welkom verheugd in de handen. Toen de boze engelen van boven het strijdterrein bereikten, hielden de lagere demonen, die op een afstand stonden, zich eerbiedig stil voor de delegatie van boven, die nu ingreep in de strijd tegen de engel. Ook deze macht weerstond hij door lofprijzing en geloof, totdat plotseling de heerlijkheid van God neerdaalde en alle boze geesten wegvaagde!

De jongen, die de dood van een Christen had gezien, zag ook wat er gebeurt, wanneer degenen die niet bekeerd zijn, sterven.

Wanneer een mens, die het Evangelie niet heeft willen aannemen, sterft, dan dwaalt zijn ziel, nadat die het lichaam heeft verlaten, ongehinderd op aarde rond, totdat een van de engelen van die duivel met ketenen uit de lucht naar beneden komt, hem bindt en hem in de hel werpt.

De dood van een mens, die Christus heeft beleden, die de Heer heeft gekend, maar zich niet echt heeft bekeerd, is nog vreselijker.

Wanneer zo iemand ligt te sterven, wachten demonen met boosaardige vreugde, totdat de ziel zich losmaakt van deze huichelaar, die eens Christus heeft beleden. Nog vóórdat de ziel helemaal los is van het lichaam beginnen de demonen die te binden, en voltooien dat binden op het moment dat de mens zijn laatste adem uitblaast. De huichelaar is hier op aarde geen moment vrij! Hij is een voorwerp van spot voor zijn duivelse beul en wordt meteen de hel ingeduwd.
Zo iemand werd vooral door demonen, die hem met ketenen hadden gebonden, als speelbal gebruikt; ze lieten hem over de aarde heen en weer trekken, gooiden hem omhoog en trokken hem weer naar beneden, en sprongen met hem rond als met een dode hond. Nadat zijn beulen voldoende plezier aan hem hadden beleefd, werd hij via een duistere weg naar de gebieden van de hel gesleept.

Ook werd een jongen van Adullam naar de hel gesleept.

Omdat hij zo buitengewoon slecht was geweest, werd hij slechts in het leger als loopjongen gebruikt door een officier. Toen wij hem verscheidene dagen op straat zagen bedelen, namen we hem op in het reddingshuls van Adullam. Hij beloofde beterschap, maakte zo te zien een bescheiden indruk, hoorde een tijdlang het Evangelie, en deed schijnbaar boete…
Diverse dingen verdwenen uit het huis, maar de dief kon niet worden ontdekt, totdat deze jongen op straat werd gesnapt, toen hij probeerde het gestolene te verkopen. Toen stuurden wij hem weg.

Een nieuwe kans

Nadat hij maandenlang het leven van een bedelaar had geleid, gaven wij hem opnieuw een kans, omdat hij keer op keer verbetering beloofde, als wij hem maar wilden toestaan terug te komen.
De Heer zelf gaf hem ook een mogelijkheid, want wij hadden voldoende bevestigingen van de Heilige Geest, en bovennatuurlijke openbaringen, om ook de meest simpele ziel de weg van het Leven duidelijk te maken. Ja, deze jongen kende soms momenten, dat de Heilige Geest tot hem sprak over zijn zonden, en hem de rechte weg toonde.
Ondanks dat alles liep hij weer weg en sloot zich aan bij een bende bedelende dieven!
Enige maanden later viel hij en brak een arm. Er volgde een infectie, en hij lag op sterven toen een verpleger hem opraapte. In het ziekenhuis was hij zo hopeloos ongehoorzaam, dat men hem er uitzette, en zo stond hij weer stervend op straat. Toen hij bij ons kwam met beloften zich te beteren, hadden wij opnieuw medelijden met hem en namen hem weer op.

Elke dag kwam de dood dichterbij…

De nacht voor zijn sterven werd ik gewekt door een heel onnatuurlijk gekrijs. Het klonk als het woeste huilen van een wild dier, of van een vijand! De volgende dag, toen de jongen stierf, was ik niet thuis. Toen hij in doodstrijd lag, verzamelden zich om hem afschuwelijke, helse demonen, vol leedvermaak. Toen de ziel het lichaam verliet, en de knaap zijn beul zag, weende, huilde, krijste en schreeuwde hij vol afgrijzen in alle toonaarden: “Mijnheer Baker, help! Help! Help! O, mijnheer Baker, kom gauw! Mijnheer Baker, mijnheer Baker! mijnheer Baker! Help, zij omringen mij allemaal met ketenen! Zij willen me halen. Help! Help! Mijnheer Baker, help! O, o, o, help! Help! Ze binden me met ketenen. Help! Help! O, o, o, help! O … h … ”

 

Gezichten over de hel 

Keer op keer kregen de kinderen gezichten over de hel en de vuurzee. Als een van hen onder de zalving van de Heilige Geest kwam, kreeg hij meestal eerst een gezicht van de hel. Er waren er die door demonen met kettingen werden gebonden, en door een duister gebied werden geleid. Sommige kinderen konden in dit gebied de demonen om hen heen horen. Toen zij verder geleid werden, konden ze op enige afstand een flauw licht zien, dat een weerkaatsing van de vuurzee bleek te zijn. Sommige kinderen werden gedwongen zó dichtbij te komen, dat ze de vuurzee voor zich konden zien. De gehele tijd smeekten zij om het bloed van Christus; zij verzekerden ook dat zij nooit de boze zouden gehoorzamen en zich nooit aan hem zouden onderwerpen. Zij waren er volkomen van overtuigd, dat Jezus hen zou redden. Wij hebben al verteld, dat wanneer zo’n gezicht z’n climax bereikte, de Heer ingreep met Zijn verlossend bloed, voordat zij de vuurzee bereikten.

De Bijbel beschrijft de hel als een gebied van donkerheid en duisternis.

Ook leert de Bijbel ons, dat een deel van satans engelen met ketenen in de duisternis van de hel werden geworpen, en daaraan werden overgegeven, om hen tot het oordeel te bewaren.

De kinderen zagen niet alleen de duisternis in de hel, maar ook de vuurzee, die men alleen maar door een duister, donker gebied kon benaderen.

In het gezicht werden zij naar de rand van een groot meer geleid van brandend vuur in een half donkere grot, waaruit rookwolken opstegen. Als de rook laag hing, was het vuur in het meer minder zichtbaar; wanneer de rook hoger steeg, was het brandende meer met zijn rode en groene vlammen, en met degenen die zich daarin bevonden, duidelijk te zien.

Toen de kinderen in de helse grot naar beneden keken, zagen wij hoe zij zich aan een meubelstuk vasthielden, of zij gingen op handen en voeten liggen en bogen zich voorzichtig voorover, om een blik te werpen in de helse omgeving. Zij keken een moment naar beneden en trokken zich dan angstig terug, alsof zij er in konden vallen. Ze waren ontzet over wat zij zagen! Daarop keken zij weer heel voorzichtig naar beneden en deinsden weer terug. Soms gingen de kinderen plat op hun buik liggen, om niet uit te glijden of te vallen, wanneer zij over de rand van de vuurzee keken.

Zij zagen, hoe zij, die verloren waren, in de hel kwamen.

Sommigen vielen erin en anderen gleden over de rand. En er waren er die door de demonen met ketenen gebonden waren, en door dezen in de diepte werden geworpen. Eén jongen zag een menigte, die groepsgewijs was samengebonden en die op het punt stond om in deze vuurhaard te worden geworpen. Wanneer het vuur wat temperde en de rook wat afnam, kon men het kreunen van de ongelukkigen horen. Als het vuur nu en dan oplaaide en de rook wat opsteeg, hoorde men jammeren en weeklagen.
Eén persoon lag op de grond te kronkelen en schreeuwde het uit, zoals een ziel, die het lijden in de hel ondergaat.

Vanuit de vuurzee werden talloze handen, smekend om hulp, omhoog geheven.

Degenen die in de diepte waren, smeekten hen, die naar beneden keken, om redding. Wij konden horen hoe de kinderen met hen spraken, zoals men iemand hoort telefoneren; men hoort het alleen maar van een kant. Wij konden iets van zo’n gesprek horen: “Ik kan je niet helpen.” “Nee, ik kan niets   voor je doen.” “Maar toen je nog leefde, wilde je het Evangelie niet gehoorzamen.” “Nee, het is te laat! Voordat je hier kwam, heb ik er nog met je over gesproken, maar je lachte mij uit en je nam Jezus niet aan. Nu weet je, dat ik de waarheid sprak.” “Nee, ik kan helemaal niets doen; dit is het strafgericht van God.” “Als je gehoorzaam was geweest, zou je nu met ons in de hemel zijn.”
Na enige van die gesprekken werden de kinderen de hemel binnengebracht en waren blij bij Jezus te zijn, of zij zagen de heerlijkheid van de gouden straten in het Paradijs van God.

Lazarus kon de rijke man zien en hoe hij pijn leed in de vlammen.

En de rijke man kon met Lazarus spreken, maar hij kon niet over de kloof komen. Wanneer Christus als Koning der koningen op aarde zal heersen, zullen de verloste volkeren degenen die verloren gingen, kunnen zien. Eén jongen zag zijn grootmoeder, die hij geprobeerd had voor Christus te winnen, in de hel. Vroeger was zij een tovenares en moordenares geweest, die zich tegen het Evangelie, dat zij in haar dorp hoorde, had verzet en er de oorzaak van was, dat velen het Licht afwezen. Ook andere kinderen hadden familieleden in de hel gezien. De jongen van een stam uit de bergen, die zijn grootmoeder in de hel zag, was dezelfde jongen, die zijn zusje en zijn gelovige tante in de hemel had gezien.
Men zag niemand in de hemel, of de naam van iemand op de gebouwen in de gouden straten, of hij had in Jezus geloofd. Allen in de hel waren ongelovig.

Op een avond, toen de Heer in wonderbare profetieën door een kleine jongen sprak, werd onder anderen gezegd:

“Er zal niemand anders in de hemel zijn dan zij, die het Evangelie hebben geloofd.” Nadat de Heer de jongens en meisjes systematisch door de meest wonderbare lessen in de Heilige Geest had geleid, kwamen zij tenslotte bijna allemaal op het punt van beslissing.

Het volgende gezicht werd zo vaak herhaald, dat het leek dat ze dit nooit meer konden vergeten.

Eén scheen in het gezicht bij het kruis te staan, op de scheiding van twee wegen. De ene weg was de smalle weg van het leven, die naar de hemel en de heerlijkheid leidt; de andere was de brede weg naar de hel en de ondergang.
Een grote, niet te tellen menigte van bezige, haastige mensen kwam in onafzienbare rijen voorbij. Zij handelden met elkaar over zaken, waren beladen met zware zondenschuld, jachtten almaar voort en waren druk doende met de dingen van hun leven. Het kind stond daar als prediker op het kruispunt.

Weer hoorden wij het gesprek van één kant:

“Hallo, vriend! Wacht nog een moment, ik zou u willen spreken.” “Luister toch, ga niet op die brede weg, die naar de hel en naar de ondergang voert. Ik ben zelf op die weg geweest en heb zelf de hel gezien! Blijf hier bij het kruis staan en laat Jezus al uw zonden afwassen. Vanaf het kruis van Christus kunt u de andere weg inslaan, die naar de hemel zal leiden en naar het eeuwige leven en naar de vreugde. O, die mens gelooft het niet! Daar gaat hij verder op de brede weg. Wat een ellende! Ik zal die ander daar aanspreken en zien of hij wil geloven. U, daar! Eén momentje maar! Luister, gaat u toch niet met de grote massa mee. U weet niet waar zij heengaan. Deze weg leidt naar het verderf; dat is de weg naar de vuurzee. Gaat u alstublieft niet verder. Ik ben hier naartoe gekomen, om zoveel mogelijk mensen aan te houden en hen openlijk te waarschuwen. Keer hier om en laat Jezus uw zonden afwassen, en ga met ons op de weg naar de hemel, waar God is. Ach, daar loopt hij ook door! Daar is een ander. Wacht u even! Kom uit de menigte! Ziet u dan niet, dat niemand op deze weg terug komt? Zij lopen allen op de weg naar beneden; niemand komt terug. Dit is de brede weg naar de hel. Blijft u hier bij het kruis staan; geloof in het Evangelie van de verlossing door het bloed van Jezus, en u zult gered worden. Er is geen andere weg. Dit is de enige weg naar de hemel. Keert u hier om, anders gaat u verloren! O, wat verschrikkelijk, hij gelooft mij niet. Daar gaat hij verder met de anderen.”

Soms besloot de jonge evangelist, wanneer niemand hem geloofde, met de koppige menigte mee te gaan, om te zien wat er zou gebeuren…

Toen hij aankwam met de menigte aan de rand van de vuurzee in de hel, hoorden we hem zeggen: “Zie toch, hoe deze menigte zich in de hel stort!” Langzaam gaat hij naar de rand van de afgrond, buigt zich daarover en kijkt naar beneden in de vuurzee met de lijdende menigte en zegt: “Ik kan jullie niet helpen. Ik heb je alles over dit einde verteld op het kruispunt bij het kruis, maar jullie wilden mij niet geloven. Nee, jullie zullen nog niet geloven, zelfs al zou ik je er nu kunnen uithelpen. Nee, nu kan ik niets doen. Als jullie geluisterd hadden, toen ik je waarschuwde, had de Heer je kunnen redden; jullie komen om, omdat je je niet hebt laten raden. Nee, ik kan niet. Ik ga nu weer terug naar het kruispunt, om te zien of ik iemand vind die wil luisteren, en of het mij gelukt om tot elke prijs een paar vast te houden.”

Af en toe was hij zo gelukkig iemand te overtuigen, zodat die luisterde.

Dan placht hij te zeggen: “Kniel nu neer aan de voet van het kruis van Jezus en bid. O, u weet niet wat bidden is? Spreek maar na, wat ik zeg: “Jezus, ik ben een zondaar! Ik was op weg naar de hel. Ik heb alleen maar de hel verdiend. De zware last die ik draag, is enkel zonde. Vergeef mij mijn zonden, en leer mij alleen maar tot Uw eer te leven. Amen.”

Er was grote vreugde als de zondaar gered werd en de smalle weg opging, terwijl de evangelist terugging, om te proberen een andere zwaar beladen reiziger te redden.

Deze gezichten werden dikwijls met enige variaties herhaald.

Zij toonden duidelijk, dat redding alleen te verkrijgen is door bekering en geloof in het bloed van Christus, via de prediking van het Evangelie; dat velen geroepen zijn, maar weinigen gered worden; dat de weg naar het Leven smal is, en weinigen die vinden. Het was ook duidelijk, dat de Christen op de bres moet staan waar de wegen zich scheiden, en overtuigen en waarschuwen moet, voor zover hij daartoe in staat is!

Wij hebben verteld hoe de jongens, zelfs de kleinsten, van tijd tot tijd de straat op gingen, om het Evangelie te brengen onder de zalving van de Heilige Geest.

Dit gebeurde vaak onder directe inspiratie, zoals wijzelf nog nooit gepredikt hadden!

Ik wil dit hoofdstuk besluiten met de geschiedenis van de student, die op het kruispunt kwam.

Precies tegenover ons huis woonde een student, die datzelfde jaar zijn laatste examen had afgelegd. Toen hij eenmaal thuiskwam, sprak ik hem aan en vroeg hem bij ons te komen, om op vriendschappelijke wijze over Bijbel en Christendom van gedachten te wisselen. Hij kwam een paar keer en ik voelde, dat hij er van overtuigd raakte dat ik de waarheid sprak. De vragen die hij stelde schenen tot zijn tevredenheid beantwoord te zijn.

Door hem kreeg ik de gelegenheid om met een paar andere studenten te spreken, die met vakantie waren.

Ik had hen al zowat tien dagen bezocht, toen de machtige uitstorting van de Heilige Geest over Adullam plaatsvond. De studenten waren vriendelijk, en ik voelde dat de eerstgenoemde student duidelijk de waarheid van het Evangelie erkende. Ik bemerkte ook, dat alhoewel hij beleefd was, hij niet geneigd was de waarheid aan te nemen. En dat de vriendelijke houding van de andere studenten, ten opzichte van de Bijbelbespreking, hem niet beviel.

Op een morgen, toen een van onze meisjes door onze voordeur naar buiten ging, gebeurde het dat deze jonge student op hetzelfde moment zijn huis verliet. Het meisje begon tegen hem te zeggen, dat hij toch ook Christen moest worden. En op eenvoudige wijze drong zij er bij hem op aan, in Jezus te geloven, opdat Hij hem zou redden van zijn zonden, een goed mens van hem zou maken, en hem van de hel zou redden en naar de hemel zou brengen. “Wat heb ik eraan om Christen te worden? Ik behoef niet gered te worden.”
“U zou toch plotseling kunnen sterven in uw zonden, en dan in de hel komen?”
“Wie ben jij wel?” spotte de student. “Je bent een dom meisje, een kleine dreumes, een nutteloos bedelaartje. Wat verbeeld jij je dan? Jij wilt mij de les lezen en je bent niet waard, dat ik met je praat. Ik ben een student. Ik ben knap. Ik heb vele boeken gelezen. Ik ben in Peking geweest. Ik kan het Engels net zo goed spreken en lezen als het Chinees.” Toen spuwde hij haar in het gezicht, en zei dat ze zich maar met haar eigen zaken moest bemoeien.”

Twee weken later zag ik een grote begrafenisstoet, die door de hoofdstraat ging.

Ik was verbaasd te horen, dat het deze student was die begraven werd; ik had hem een paar dagen tevoren nog op straat gezien. Een van onze jongens zei, dat toen hij een paar dagen geleden naar buiten was gegaan om te Evangeliseren, hij deze jongeman een traktaat had aangeboden, maar hij had het niet willen aannemen. Ik wist niets van het gesprek met het meisje.

Ongeveer een maand later raakte dit meisje door de kracht van de Heilige Geest in vervoering.

Nadat zij gezichten van de hemel en de heerlijkheid van de verlosten had gehad, stond zij stil en boog zich voorover, alsof zij in de hel keek. En toen hoorde ik wat ze zei: “Dat is dus de hel. Nee, ik kan niet; ik kan u niet helpen. U bent echt in een vreselijke toestand. U bent er nu erger aan toe dan een bedelaar, vies, haveloos en brandend in de vuurzee. U ziet er slechter uit dan welke bedelaar dan ook, die ik ooit heb gezien. Ik dacht dat u mij had gezegd, dat u rijk was en zo goed opgevoed. Hoe staat het nu met uw ontwikkeling? Ik kan u nu niet helpen, ookal bekeert u zich. En ookal zou dat zo zijn, dan heb ik toch geen macht. Nee, alleen Jezus kan redden, maar toen ik u van Hem vertelde, heeft u met Hem de spot gedreven en mij vervloekt. Zie nu maar, wat wij bedelaars, die in Jezus geloven, in de hemel krijgen: deze vreugde, dit geluk; het is een en al liefde in de Stad met de gouden straten en in Gods wonderbare Paradijs!”

 

De rechtvaardige wordt nauwelijks gered

Toen leek het alsof het meisje over een smalle brug boven de vuurzee liep. Wij zagen haar gaan, als op een koord, terwijl zij behoedzaam de ene voet voor de andere zette, met uitgestrekte armen, totdat ze weer in evenwicht was. Met een zucht van verlichting zei ze: “O, wat is dat gevaarlijk! Maar de Heer zal mij helpen. Ik zal de overkant bereiken.” Dan zette zij opnieuw een voet vooruit en verloor bijna haar evenwicht. Zij loofde de Heer tot ze weer in evenwicht was en ging dan verder. Nadat zij op die manier door de kamer was gelopen, scheen het dat zij veilig in de hemel was aangekomen; ieder gevaar om op een bepaald moment in de vuurzee te vallen, was voorbij.

Welke uitwerking het vertellen van deze gezichten op anderen ook mag hebben…

wij in Adullam leerden nog vaster geloven, dat de hel en het rijk van satan, evenals de hemel en het Rijk van God, werkelijk bestaan! Nog nadrukkelijker dan ooit wijzen wij erop, dat de weg door het leven over de vuurzee voert, met al zijn gevaren. De weg die overwinnaars moeten gaan, is als het lopen op een koord, stap voor stap, met vrezen en beven. Alleen de Here Jezus kan ons in evenwicht houden, zodat wij niet struikelen en naar links of rechts vallen. Wij zijn zekerder dan ooit, dat God van ons verlangt, dat wij bij het kruis zullen staan, op het kruispunt, om zondaren de smalle weg te wijzen, die door weinig mensen bewandeld wordt, die bij het kruis begint en naar de hemel leidt, naar het leven, dat de Heer voor diegenen bereidt heeft, die Hem liefhebben.
Hoe kan iemand gered worden buiten deze redding om? Hoe kan iemand ontkomen, die deze redding voorbij laat gaan?

Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige vergelding heeft ontvangen, hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil?  Hebreeën 2:2-3

***Word vervolgd!***

 

Bronnen:

http://www.biddenhelpt.net/files/Zij_zochten_Jezus.pdf

https://www.bol.com/nl/f/gods-openbaringen-visioenen-aan-kinderen-woord-geest-in-actie/39484996/#product_specifications

You may also like